(Tekst in het nederlands hieronder)
Une conclusion centrale : au total, on peut considérer que de nombreux revalorisations du revenu d’intégration ont permis d’en améliorer le pouvoir d’achat et de réduire l’écart avec le revenu médian global ; mais on est encore très loin d’assurer un montant au moins égal au seuil de pauvreté et encore moins d’assurer un niveau de vie permettant une réelle participation des personnes devant se contenter du revenu minimum.
Le revenu d’intégration a bénéficié d’une liaison au bien-être (= augmentation hors-index) de 1,25% en janvier 2020 et suivra l’évolution de l’indice-santé (+2%) en mars.
C’est l’occasion de faire le point sur quelques évolutions absolues et relatives de ce dispositif important de notre protection sociale. Voici les principales conclusions de la première Brève de l’IDD de 2020 :
- Le revenu d’intégration (minimex jusqu’en 2001) pour une personne isolée aura augmenté de 92% entre début 1995 et mars 2020. Cette augmentation se décompose entre 27% de revalorisations et 52% de liaison aux prix (= indexation). La hausse est légèrement supérieure – 95%, se décomposant entre 29% de revalorisations et 52% d’indexation – pour le revenu d’intégration des personnes ayant charge de famille.
- Les 27% d’augmentation pour le revenu d’intégration d’un.e isolé.e sont le résultat cumulé de 13 revalorisations hors index. A prix constants, le revenu d’intégration isolé.e.s est passé de 731 €/mois en janvier 1995 à 940 €/mois en janvier 2020.
- Le pouvoir d’achat réel du revenu d’intégration a augmenté plus que le pouvoir d’achat moyen de la population globale : +17% entre 1995 et 2020 contre +8% pour la moyenne de la population.
- Le rapport revenu d’intégration / seuil de pauvreté officiel évolue de manière relativement stable depuis une dizaine d’années autour de 74% pour un.e isolé.e (72% en 1996) et autour de 66% (64% en 1996) pour un ménage de deux cohabitant.e.s. Le « progrès » sur le long terme est pour le moins modeste.
- Depuis 2007, le rapport revenu d’intégration / revenu médian global (estimation de l’IDD à considérer avec grande prudence) s’améliore : il passe de 34% à 39% (35% en 1996) pour un.e isolé.e et de 30% à 35% (31% en 1996) pour un ménage de cohabitant.e.s. L’amélioration est quelque peu plus marquée mais reste modeste, surtout que la hausse semble arrêtée depuis trois ans.
Au total, on peut considérer que des ajustements du revenu d’intégration ont permis d’améliorer le pouvoir d’achat et de réduire l’écart avec le revenu médian global ; mais on est très loin d’assurer un montant au moins égal au seuil de pauvreté et encore moins d’assurer un niveau de vie permettant une réelle participation des personnes devant se contenter du revenu minimum.
Plus dans la note jointe.
——————————————————————————————————————————————-
Het leefloon – ontwikkelingen 1995-2020
Een centrale conclusie: over het geheel genomen hebben de aanpassingen van het leefloon geleid tot een verbetering van de koopkracht en een verkleining van de kloof met het totale mediane inkomen; maar we zijn nog ver verwijderd van het garanderen van een bedrag dat ten minste gelijk is aan de armoedegrens en nog minder van het garanderen van een levensstandaard die het mogelijk maakt dat mensen die het met het minimuminkomen moeten doen, daadwerkelijk kunnen deelnemen.Â
Het leefloon is in januari 2020 met 1,25% gekoppeld aan het welzijn (= de stijging buiten de index om) en zal in maart de evolutie van de gezondheidsindex (+2%) volgen.
Dit is een gelegenheid om de balans op te maken van enkele absolute en relatieve evoluties van dit belangrijke onderdeel van ons sociaal beschermingsstelsel. Dit zijn de belangrijkste conclusies van de eerste Brève de l’IDD van 2020 :
- Het leefloon voor een alleenstaande zal tussen begin 1995 en maart 2020 met 92% zijn gestegen. Deze stijging kan worden opgesplitst in 27% welvaartaanpassingen en 52% prijskoppeling (= indexering). De stijging is iets hoger – 95%, verdeeld over 29% welvaartaanpassingen en 52% indexering – voor het leefloon voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen laste.
- De reële stijging van 27% voor het leefloon van een alleenstaande is het cumulatieve resultaat van 13 herwaarderingen buiten de index om. Tegen constante prijzen is het leefloon van een alleenstaande persoon gestegen van 731 €/maand in januari 1995 tot 940 €/maand in januari 2020.
- De echte koopkracht van het leefloon is meer toegenomen dan de gemiddelde koopkracht van de totale bevolking : +17% tussen 1995 en 2020 tegenover +8% voor de gemiddelde bevolking.
- De verhouding tussen het leefloon en de officiele armoedegrens is de afgelopen tien jaar relatief stabiel geweest, op ongeveer 74% voor een alleenstaande (72% in 1996) en ongeveer 66% (64% in 1996) voor een huishouden met twee samenwonenden. De « vooruitgang » op lange termijn is op zijn zachtst gezegd bescheiden.
- Sinds 2007 is de verhouding leefloon / algemeen mediaan inkomen verbeterd : van 34% naar 39% voor een alleenstaande (35% in 1996) en van 30% naar 35% voor een huishouden met twee samenwonenden (31% in 1996). De verbetering is iets duidelijker, maar blijft bescheiden, vooral omdat de stijging de laatste drie jaar lijkt te zijn gestopt.
Al met al hebben de aanpassingen van het leefloon geleid tot een verbetering van de koopkracht en een verkleining van de kloof met het totale mediane inkomen; maar we zijn nog ver verwijderd van het garanderen van een bedrag dat ten minste gelijk is aan de armoedegrens en nog minder van het garanderen van een levensstandaard die het mogelijk maakt dat mensen die het met het minimuminkomen moeten doen, daadwerkelijk kunnen deelnemen.
Lees meer in de bijgevoegde nota.