Archive for août, 2018

Pouvoir d’achat et revenus des belges – Evolutions 1995-2020

jeudi, août 16th, 2018

TEKST IN HET NEDERLANDS HIERONDER

Cette Brève de l’Institut pour un Développement Durable examine

  • l’évolution du pouvoir d’achat moyen
  • l’évolution du pouvoir d’achat moyen par région
  • l’évolution de la consommation totale des ménages
  • l’évolution des revenus de la propriété
  • l’évolution du revenu disponible réel hors revenus de la propriété
  • l’évolution des salaires bruts
  • l’évolution du pouvoir d’achat du revenu d’intégration.

Voici les principales observations que l’on peut faire sur base de ces indicateurs :

  1. C’est seulement en 2020 que le pouvoir d’achat moyen reviendrait à son niveau d’avant la crise (2008). En 2020 il sera toujours inférieur au maximum enregistré en 2009. Il est aujourd’hui (2018) de 5% seulement supérieur à celui de 1995.
  2. Si l’allure générale des fluctuations du pouvoir d’achat est la même dans les trois régions, on constate que Bruxelles et la Wallonie perdent du terrain ; entre 1995 et 2020 le pouvoir d’achat moyen aura augmenté de 1% seulement à Bruxelles, 10% en Flandre et 5% en Wallonie (moyenne nationale : +8%).
  3. Entre 1995 et 2020, le pouvoir d’achat moyen des bruxellois est passé de 95 à 89% du pouvoir d’achat moyen des belges, celui des flamands de 105 à 107% et celui des wallons de 93 à 91%.
  4. Il est bon de rappeler que notre pouvoir d’achat est à la fois « privé » (il est utilisé en fonction de choix de consommation individuels) et « collectif » (ce sont les dépenses publiques dont nous bénéficions en matière de santé, enseignement, culture…). Le pouvoir d’achat global qui additionne les deux a évolue plus favorablement que le seul pouvoir d’achat privé. En quelque sorte, la croissance continue du pouvoir d’achat collectif atténue donc les reculs du pouvoir d’achat privé, mais ne les compense pas dans la mesure où les mécanismes d’affectation ne sont pas les mêmes.
  5. Une des raisons pour lesquelles le pouvoir d’achat « privé » n’a pas évolué plus vite sur le long terme c’est le recul marqué des revenus de la propriété échéant aux particuliers : moins 38% au total entre 1995 et 2016 et moins 92% (!) pour les intérêts ; entre 2016 et 2020 la masse des revenus de la propriété est supposée remonter, mais elle sera en 2020 toujours 31% moins importante qu’en 1995.
  6. Le pouvoir d’achat moyen de la somme des revenus nets autres que les revenus de la propriété a augmenté – sur la période 1995-2020 – d’environ 16%, contre 8% si on tient compte de tous les revenus.
  7. Par comparaison, la masse des salaires bruts a évolué plus favorablement : +45% entre 1995 et 2020, contre -31% pour les revenus de la propriété.
  8. Le salaire annuel brut moyen aura augmenté de 13% entre 1995 et 2020 ; mais plus de la moitié de cette hausse a été acquise entre 1995 et 2003. Depuis 2003, le salaire moyen a marqué deux « pauses », qui ont chaque fois duré plusieurs années. Le salaire annuel brut moyen est estimé à 41.200 € en 2018.
  9. Enfin, on relèvera que le pouvoir d’achat du revenu d’intégration (minimex jusqu’en 2002), mesuré en tenant compte de la structure de consommation spécifique des pauvres, a augmenté de presque 16% sur la période 1995-2017. Il a évolué plus ou moins en phase avec l’évolution du pouvoir d’achat moyen jusqu’au début de la crise, pour ensuite évoluer beaucoup plus favorablement pour deux raisons : le retrait du pouvoir d’achat moyen et la liaison au bien-être qui a permis au revenu d’intégration d’augmenter régulièrement au-delà de l’indexation sur les prix. On notera encore que jusqu’en 2012 le pouvoir d’achat du revenu d’intégration a augmenté moins vite que le pouvoir d’achat des revenus hors revenus de la propriété.

La note jointe propose neuf graphiques qui détaillent ces évolutions.

————————————————————————————————–

TEKST IN HET NEDERLANDS

De recente Economische Vooruitzichten (juni 2018) en Regionale economische vooruitzichten (juli 2018) van het Federaal Planbureau geven ons de gelengenheid verschillende indicatoren wat betreft de evolutie van de koopkracht en de inkomens te actualiseren.

In deze brief van het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling wordt ingegaan op

  • de evolutie in gemiddelde koopkracht
  • de evoluties van de gemiddelde koopkracht per regio
  • de evolutie van de totale koopkracht van de huishoudens
  • de evolutie van de inkomen uit vermogen
  • de evolutie van de koopkracht exclusief inkomen uit vermogen
  • de evolutie van de gemmidelde brutoloon
  • de evolutie van de koopkracht van het leefloon.

Hierna volgen de belangrijkste opmerkingen die op basis van deze indicatoren kunnen worden gemaakt :

  1. Pas in 2020 zal de gemiddelde koopkracht terugkeren naar het niveau van voor de crisis (2008). In 2020 zal het nog steeds onder het in 2009 geregistreerde maximum liggen. Vandaag (2018) is het slechts 5% hoger dan in 1995.
  2. Terwijl het algemene patroon van de schommelingen van de koopkracht in de drie gewesten hetzelfde is, verliezen Brussel en Wallonië terrein; tussen 1995 en 2020 zal de gemiddelde koopkracht in Brussel met slechts 1%, in Vlaanderen met 10% en in Wallonië met 5% gestegen zijn (nationaal gemiddelde: +8%).
  3. Tussen 1995 en 2020 steeg de gemiddelde koopkracht van de Brusselaars van 95 tot 89% van de gemiddelde koopkracht van de Belgen, die van Vlamingen van 105 tot 107% en die van de Walen van 93 tot 91%.
  4. Het is goed om te onthouden dat onze koopkracht zowel « privé » is (ze wordt gebruikt volgens individuele consumptiekeuzes) als « collectief » (het zijn de overheidsuitgaven waarvan we profiteren op het vlak van gezondheid, onderwijs, cultuur…). De totale koopkracht die beide factoren bij elkaar optelt, heeft zich gunstiger ontwikkeld dan de koopkracht van de besteedbare inkomen  alleen. De aanhoudende groei van de collectieve koopkracht matigt dus in zekere zin de daling van de koopkracht van de particuliere sector, maar compenseert deze niet in die mate dat de toewijzingsmechanismen niet dezelfde zijn.
  5. Een van de redenen waarom de koopkracht van de huishoudens op lange termijn niet sneller is geëvolueerd, is de sterke daling van het inkomen uit vermogen van particulieren : min 38% in totaal tussen 1995 en 2016 en min 92% (!) voor rente; tussen 2016 en 2020 zou het inkomen uit vermogen stijgen, maar in 2020 zal het nog steeds 31% lager liggen dan in 1995.
  6. De gemiddelde koopkracht van de andere netto-inkomens dan inkomen uit vermogen is in de periode 1995-2020 met ongeveer 16% gestegen, tegen 8% als alle inkomens worden meegerekend.
  7. Ter vergelijking: de brutoloonsom ontwikkelde zich gunstiger: +45% tussen 1995 en 2020, tegen -31% voor inkomen uit vermogen.
  8. Het gemiddelde bruto jaarsalaris zal tussen 1995 en 2020 met 13% zijn gestegen, maar meer dan de helft van deze stijging werd tussen 1995 en 2003 verdiend. Sinds 2003 heeft het gemiddelde loon twee « onderbrekingen » gekend, die elk verscheidene jaren in beslag namen. Het gemiddelde bruto jaarsalaris wordt geschat op 41.200 € in 2018.
  9. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de koopkracht van het leefloon, gemeten naar de specifieke consumptiestructuur van de armen, over de periode 1995-2017 met bijna 16% is gestegen. Deze koopkracht evolueerde min of meer in lijn met de evolutie van de gemiddelde koopkracht tot het begin van de crisis, en evolueerde vervolgens veel positiever om twee redenen : een daling van de gemiddelde koopkracht en verschillende welvaartsaanpassingen. Tot 2012 steeg de koopkracht van het leefloon minder snel dan de koopkracht van de inkomens exclusief inkomen uit vermogen.

In de bijgevoegde nota bevinden zich negen grafieken die deze evoluties illustreren
Les récentes Perspectives économiques (juin 2018) et Perspectives économiques régionales (juillet 2018) du Bureau fédéral du Plan permettent d’actualiser les évolutions tendancielles du pouvoir d’achat et des revenus.

Posted in Brèves | No Comments »